Zon SDE subsidie werkwijze
Bron: RVO
De Zon SDE subsidie die Rijksdienst voor Ondernemend Nederland u toewijst is een maximumbedrag. De uiteindelijke hoogte wordt per jaar berekend op basis van de hoeveelheid subsidiabele hernieuwbare energie die u produceert en het vastgestelde correctiebedrag. De subsidie geldt tot een maximum aantal vollasturen en heeft een maximale looptijd, afhankelijk van de categorie.
De kostprijs voor de productie van hernieuwbare energie is vastgelegd in het basisbedrag voor de technologie. Dit is een gemiddelde: de som van investerings- en exploitatiekosten, plus een redelijke winstmarge, gedeeld door de te verwachten hoeveelheid geproduceerde duurzame energie. Het basisbedrag wordt per categorie per Zon SDE subsidie ronde door het ministerie van Economische Zaken vastgesteld. Dit basisbedrag geldt vervolgens de gehele subsidieperiode.
De marktwaarde van de geleverde energie is vastgelegd in het correctiebedrag. Bij de bepaling van het correctiebedrag wordt uitgegaan van gemiddelde energieprijzen per categorie, zoals die gedurende het productiejaar werkelijk zijn opgetreden. De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld. Een overzicht van de berekeningswijzen van de voorlopige correctiebedragen 2017 staat beschreven in ECN-N-16-015.
De basisenergieprijs is de ondergrens voor het correctiebedrag. Als het correctiebedrag gelijk is aan de basisenergieprijs is de maximale subsidie bereikt. Het ministerie van Economische Zaken stelt de basisenergieprijs per Zon SDE subsidie ronde vast op basis van berekeningen van ECN. Deze geldt vervolgens de gehele subsidieperiode.
De SDE+ subsidie is gemaximeerd aan de hand van het maximum aantal vollasturen per jaar. Het aantal vollasturen is het aantal uren dat een productie-installatie op het nominale vermogen volledig produceert. Het aantal vollasturen kan worden bepaald door de totale jaarproductie te delen door het nominale vermogen van de installatie.
Bij windprojecten wordt per project het maximum aantal vollasturen bepaald, waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Dit gebeurt aan de hand van de netto P50-waarde voor de productie uit het windrapport, dat deel uitmaakt van de haalbaarheidsstudie.
De SDE+ vergoedt het verschil tussen de kostprijs van hernieuwbare energie en de marktwaarde van de geleverde energie: maximum basisbedrag – correctiebedrag. De hoogte van de SDE+ bijdrage is daarmee afhankelijk van de ontwikkelingen van de energieprijs. Bij een hogere energieprijs krijgt u minder SDE+, maar ontvangt u meer van uw energieafnemer. Bij een lagere energieprijs krijgt u meer SDE+, maar ontvangt u minder van uw energieafnemer.
Iedere maand betaalt Rijksdienst voor Ondernemend Nederland u een voorschot voor de verwachte subsidiabele energieproductie in het komende jaar. Die voorschotten corresponderen met 80% van de subsidiabele energieproductie. De voorschotten worden bepaald met een voorlopig correctiebedrag dat door ECN wordt berekend als verwachting van de energieprijs in het komende jaar.
Na afloop van het kalenderjaar wordt gekeken of u te weinig of te veel SDE+ subsidie heeft ontvangen. Dit heet ‘bijstellen’. Soms duurt het langer voordat uw subsidie wordt bijgesteld, omdat er nog geen gegevens zijn over de productie van een volledig kalenderjaar of omdat het definitieve correctiebedrag over het voorgaande kalenderjaar nog niet is vastgesteld.
De definitieve correctiebedragen worden jaarlijks omstreeks april in de Staatscourant gepubliceerd. De bijstelling kan zowel positief als negatief zijn. Bij een positieve bijstelling heeft u nog SDE+ subsidie tegoed. RVO.nl betaalt dit bedrag in één keer aan u uit. Bij een negatieve bijstelling heeft u teveel SDE+ subsidie ontvangen. Dit bedrag wordt verrekend met de toekomstige voorschotten. De voorlopige en definitieve correctiebedragen vindt u op officiële bekendmakingen.
De subsidieperiode is 8 jaar voor de categorieën bij- en meestook van biomassa in kolencentrales en de categorie ketel voor industriële stoom uit houtpellets. Voor de categorieën AWZI/RWZI en de andere biomassa categorieën is dit 12 jaar. Voor de categorieën windenergie, waterkracht, osmose, zon-PV, geothermie en zonthermie is de subsidieperiode 15 jaar.
Het is mogelijk om subsidiabele productie die niet is benut mee te nemen naar een volgend jaar (onderproductie). Dit geldt voor alle categorieën, met uitzondering van de categorieën voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales en de windcategorieën waarop de windfactor van toepassing is. Na de reguliere subsidieperiode krijgt de producent van hernieuwbare energie nog één jaar de tijd om eventueel niet benutte subsidiabele productie in te halen.
Vanaf 2015 is het ook mogelijk om productie die hoger is dan de maximaal subsidiabele productie mee te nemen naar een volgend jaar (overproductie). Dit doet u als in een later jaar de productie tegenvalt. Deze vorm van banking is gemaximeerd op 25% van de subsidiabele jaarproductie en geldt voor alle categorieën. Uitzondering hierbij zijn bij- en meestook en windprojecten waarvoor de windfactor geldt. De windfactor is een alternatief voor banking, waarmee het risico voor de exploitant om subsidie mis te lopen wordt afgedekt.